Short Story
De ezel, de reiger en een vis
Kort verhaal ter ondersteuning van de installatie Art Is Our Only Hope
Dit verhaal gaat over een ezel, een reiger en een vis. Een combinatie
die in bepaalde omstandigheden voor de hand zou kunnen liggen, maar dat
in dit geval niet doet. Het begint heel gewoon – met een ezel in de wei.
Alle dagen stond hij daar, krapte af en toe met zijn hoef in de aarde
en zuchtte nu en dan, maar meestal stond hij daar onbeweeglijk. Als je
de ezel zou zien, zul je niet spreken van een opwindend bestaan. Er is
natuurlijk een rijk gedachteleven mogelijk; maar dat is niet het eerste
waar je aan denkt.
De ezel heette Hoop. Die vreemde naam gaf toch een zekere
verantwoordelijkheid aan het dier, misschien was het daardoor dat hij
onverzettelijk standvastig steeds op dezelfde plek bleef staan.
Wachtend? Hoop is ook een baken in de storm, een rots in de branding.
Misschien willen we wel dat Hoop blijft waar hij is.
Echter, op een dag verliet Hoop zijn plek en liep – tegen
het vallen van de avond – naar de sloot langs zijn weiland. Er klonk
verontrustend rumoer wat zijn aandacht trok. Als hij had geweten dat bij
de sloot heel wat van hem verwacht werd – was hij wellicht gebleven
waar hij was. Aan de oever stond een grote reiger te pogen een grote vis
te vangen. De winter was lang en koud geweest en de vogel was hongerig.
Nu de lente in de lucht hing werden de vissen onrustig, dé tijd voor de
jacht. De kop van de vis was al omsloten door de snavel van de reiger,
maar het was een sterke vis die zich niet zonder slag of stoot liet
verorberen. De reiger zette zich schrap en probeerde de vis op het droge
te trekken – waar het geen kant op zou kunnen.
De reiger klemde zijn snavel nog verder om de vissenkop en
met een uiterste inspanning gooide de reiger de vis op de walkant. De
vis maakte kennis met een voor hem geheel nieuwe wereld. Hij vloog voor
het eerst in zijn leven door de lucht en landde vervolgens met zijn rug
in het gras, ook een gevoel wat hem totaal onbekend was. Hij probeerde
met zijn spartelen terug naar het water te keren. Door gebrek aan
zuurstof verslapten zijn spieren en kwam hij niet van zijn plek. Het
gespartel werd minder en minder, tot het enige wat nog bewoog zijn bek
was, happend naar zuurstof. Het avondrood weerspiegelde in zijn ogen.
Als men hier de tijd zou stoppen, zouden we kunnen stellen
dat dit de laatste momenten van de vis waren. Dan zou het een heel
gewoon verhaal zijn: een reiger eet een vis, maar was het niet zo dat er
nog een derde speler in het spel was? Nog voordat de reiger zijn
genadeklap wilde uitdelen en met zijn snavel de vis wilde doorboren,
greep de ezel in. Eerst schraapte de ezel met zijn hoef in het gras,
zette zich schrap en balkte zo luid en zo doordringend dat de reiger
verstarde. Een ezel horen balken in de verte is al indrukwekkend, maar
een ezel horen balken op nog geen meter afstand is van een heel andere
orde. Nu was het zo dat de reiger de ezel eerder nog niet had opgemerkt.
Hij was te verwikkeld geweest in het vangen van zijn prooi om nog acht
te slaan op de omgeving. De ezel had weinig idee van wat hij teweeg had
gebracht – hij deed gewoon wat hij altijd deed bij het ondergaan van de
zon – een lange uithaal ter afsluiting van een eenzame dag. Bij
ochtendgloren zweeg hij meestal. De vroege zonnestralen gaven hem het
gevoel één te zijn met zijn naam. Door de wandeling naar het water en
het onrustige spektakel van een reiger die een vis vangt, zorgde ervoor
dat hij luider balkte dan ooit.
Zo moet het dan zijn: een ezel genaamd Hoop, die zijn plek
eigenlijk nooit verlaat, maar dat dan toch deed, om dan eenmaal bij de
sloot aangekomen net op tijd is om de reiger de vis uit het water te
zien lanceren; de vis, niet gebouwd om te vliegen noch om te lopen, maar
om te zwemmen en dan toch heel even zich voort probeert te bewegen op
het drogen, om dan dichter bij de ezel te komen: de ezel die Hoop heet
en een rots in de branding is, maar een rots beweegt niet en de ezel
wel, de rots balkt ook niet, maar de ezel des te harder waardoor de
reiger, die zo verdiept is in hetgeen waar hij mee bezig was, de ezel
niet eerder opmerkte, maar dan toch van schrik fladdert met zijn
vleugels en achteruit deinst. De vis zag zijn kans schoon en met een
laatste siddering, die zo krachtig is omdat zijn hele drang om te
overleven samen komt in deze beweging, duwde hij zijn kop en zijn vinnen
verticaal naar boven om ze vervolgens met alle kracht die hij had naar
beneden te duwen. Die beweging herhaalde hij. Beetje bij beetje
manoeuvreerde hij zich naar het water: het heerlijke koele water dat vol
zuurstof zit. In een laatste wanhopige stuiptrekking gleed hij het
water in.
De ezel ziet het gebeuren en de reiger hoort het alleen; als
hij omkijkt is de vis verdwenen. De ezel die Hoop heet is het voorval
al vergeten, de vogel zoekt een nieuwe vis en het enige wat nieuws was
in dit wonderlijke voorval was de rimpeling in de sloot die ontstond en
de vis die verdween.