Verhaal: 'De ezel, de reiger en een vis' door Renée van Oploo Onderdeel van installatie 'Art Is Our Only Hope'
Dit verhaal gaat over een ezel, een reiger en een vis. Een combinatie die in bepaalde omstandigheden voor de hand zou kunnen liggen, maar dat in dit geval niet doet. Het begint heel gewoon – met een ezel in de wei. Alle dagen stond hij daar, krapte af en toe met zijn hoef in de aarde en zuchtte nu en dan, maar meestal stond hij daar onbeweeglijk. Als je de ezel zou zien, zul je niet spreken van een opwindend bestaan. Er is natuurlijk een rijk gedachteleven mogelijk; maar dat is niet het eerste waar je aan denkt.
De ezel heette Hoop. Die vreemde naam gaf toch een zekere verantwoordelijkheid aan het dier, misschien was het daardoor dat hij onverzettelijk standvastig steeds op dezelfde plek bleef staan. Wachtend? Hoop is ook een baken in de storm, een rots in de branding. Misschien willen we wel dat Hoop blijft waar hij is.
Echter, op een dag verliet Hoop zijn plek en liep – tegen het vallen van de avond – naar de sloot langs zijn weiland. Er klonk verontrustend rumoer wat zijn aandacht trok. Als hij had geweten dat bij de sloot heel wat van hem verwacht werd – was hij wellicht gebleven waar hij was. Aan de oever stond een grote reiger te pogen een grote vis te vangen. De winter was lang en koud geweest en de vogel was hongerig. Nu de lente in de lucht hing werden de vissen onrustig, dé tijd voor de jacht. De kop van de vis was al omsloten door de snavel van de reiger, maar het was een sterke vis die zich niet zonder slag of stoot liet verorberen. De reiger zette zich schrap en probeerde de vis op het droge te trekken – waar het geen kant op zou kunnen.
De reiger klemde zijn snavel nog verder om de vissenkop en met een uiterste inspanning gooide de reiger de vis op de walkant. De vis maakte kennis met een voor hem geheel nieuwe wereld. Hij vloog voor het eerst in zijn leven door de lucht en landde vervolgens met zijn rug in het gras, ook een gevoel wat hem totaal onbekend was. Hij probeerde met zijn spartelen terug naar het water te keren. Door gebrek aan zuurstof verslapten zijn spieren en kwam hij niet van zijn plek. Het gespartel werd minder en minder, tot het enige wat nog bewoog zijn bek was, happend naar zuurstof. Het avondrood weerspiegelde in zijn ogen.
Als men hier de tijd zou stoppen, zouden we kunnen stellen dat dit de laatste momenten van de vis waren. Dan zou het een heel gewoon verhaal zijn: een reiger eet een vis, maar was het niet zo dat er nog een derde speler in het spel was? Nog voordat de reiger zijn genadeklap wilde uitdelen en met zijn snavel de vis wilde doorboren, greep de ezel in. Eerst schraapte de ezel met zijn hoef in het gras, zette zich schrap en balkte zo luid en zo doordringend dat de reiger verstarde. Een ezel horen balken in de verte is al indrukwekkend, maar een ezel horen balken op nog geen meter afstand is van een heel andere orde. Nu was het zo dat de reiger de ezel eerder nog niet had opgemerkt. Hij was te verwikkeld geweest in het vangen van zijn prooi om nog acht te slaan op de omgeving. De ezel had weinig idee van wat hij teweeg had gebracht – hij deed gewoon wat hij altijd deed bij het ondergaan van de zon – een lange uithaal ter afsluiting van een eenzame dag. Bij ochtendgloren zweeg hij meestal. De vroege zonnestralen gaven hem het gevoel één te zijn met zijn naam. Door de wandeling naar het water en het onrustige spektakel van een reiger die een vis vangt, zorgde ervoor dat hij luider balkte dan ooit.
Zo moet het dan zijn: een ezel genaamd Hoop, die zijn plek eigenlijk nooit verlaat, maar dat dan toch deed, om dan eenmaal bij de sloot aangekomen net op tijd is om de reiger de vis uit het water te zien lanceren; de vis, niet gebouwd om te vliegen noch om te lopen, maar om te zwemmen en dan toch heel even zich voort probeert te bewegen op het drogen, om dan dichter bij de ezel te komen: de ezel die Hoop heet en een rots in de branding is, maar een rots beweegt niet en de ezel wel, de rots balkt ook niet, maar de ezel des te harder waardoor de reiger, die zo verdiept is in hetgeen waar hij mee bezig was, de ezel niet eerder opmerkte, maar dan toch van schrik fladdert met zijn vleugels en achteruit deinst. De vis zag zijn kans schoon en met een laatste siddering, die zo krachtig is omdat zijn hele drang om te overleven samen komt in deze beweging, duwde hij zijn kop en zijn vinnen verticaal naar boven om ze vervolgens met alle kracht die hij had naar beneden te duwen. Die beweging herhaalde hij. Beetje bij beetje manoeuvreerde hij zich naar het water: het heerlijke koele water dat vol zuurstof zit. In een laatste wanhopige stuiptrekking gleed hij het water in.
De ezel ziet het gebeuren en de reiger hoort het alleen; als hij omkijkt is de vis verdwenen. De ezel die Hoop heet is het voorval al vergeten, de vogel zoekt een nieuwe vis en het enige wat nieuws was in dit wonderlijke voorval was de rimpeling in de sloot die ontstond en de vis die verdween.